Deel artikel

de franse nederlanden

200 jaar geleden werd een sleutelfiguur van de neogotiek geboren: architect Jean-Baptiste Bethune

Door Gilles Maury, vertaald door Dirk Van Assche
23 april 2021 9 min. leestijd

Tweehonderd jaar geleden, op 25 april 1821, werd in Kortrijk Jean-Baptiste Bethune geboren. Hij werd een van de belangrijkste figuren uit de neogotiek en had ook een grote invloed in Frankrijk. Onlangs werden in Roubaix de restauratiewerken aan de door hem ontworpen Sint-Jozefkerk beëindigd.

Jean-Baptiste Bethune (1821-1894), baron in het pas onafhankelijk geworden België, was als architect autodidact en actief in vele disciplines. Hij was de sleutelfiguur van de renaissance van de gotiek in het negentiende-eeuwse België en een van de belangrijke spelers op de internationale scène van de decoratieve kunsten. In Frankrijk, waar de aanwezigheid van vele neogotische kunstenaars verborgen bleef door de uitstraling van Eugène Viollet-le-Duc (1814-1879), is Bethune nauwelijks bekend, maar hij was er toch op vele manieren actief. Het neogotische erfgoed werd lang erg weinig geapprecieerd, maar de laatste tijd wordt het weer naar waarde geschat.

De lamentabele toestand waarin de Sint-Jozefkerk van Roubaix (1875-78) zich enkele jaren geleden bevond, vereiste een grondige restauratie. Na de daken en een spectaculaire ingreep aan de glas-in-loodramen, werd het volledig beschilderde interieur aangepakt. Dat was, sinds de kerk was opengesteld voor de eredienst, nooit ontdaan van het stof dat zich had opgehoopt. Zowel het meubilair als de verlichting hebben nu hun oude glans teruggekregen en die kan ons zeker overtuigen van de kracht van de neogotische esthetiek, waarvan Bethune de voortrekker was.

De voltooiing van de restauratie van dit meesterwerk van Bethune en zijn 200e geboortedag (25 april) is een gelegenheid om terug te kijken op de verbazingwekkende discrete invloed van een edelmoedig man, vurig katholiek en productief schepper.

Een baron met internationale uitstraling

Het leven van Jean-Baptiste Bethune lijkt te ontsnappen aan de criteria die in de 19e eeuw golden en kreeg, dankzij een verbeten wilskracht en een niet aflatende vastberadenheid, verbazingwekkende accenten. Bethune was door zijn familie voorbestemd om advocaat te worden, zoals zijn vader, maar een duidelijke voorliefde voor de kunsten en een steeds vuriger wordend geloof stuurden hem een andere weg op. Hij had een natuurlijke aanleg voor tekenen en hij perfectioneerde die vaardigheden bij enkele meesters, maar het was vooral door zijn contact met bepaalde katholieke kringen dat hij een andere richting uitging. Hij was er al snel van overtuigd dat de christelijke kunst bij uitstek, de kunst die het geloof verheerlijkte en het best beantwoordde aan een esthetisch ideaal, de gotiek was. Dit gevoel werd gedeeld door een groot aantal geleerden in Europa en begon het onderwerp te worden van min of meer verhitte debatten in gespecialiseerde tijdschriften, zoals de Annales archéologiques van de Fransman Adolphe Napoléon Didron (1806-1867), die Bethune las.

In 1842 werd de jongeman ziek en zijn herstel zette aan tot introspectie over zijn toekomst. Hij vertrok met zijn vriend George Mann naar Engeland, waar hij de verwezenlijkingen ontdekte van iemand die hij al bewonderde: Augustus W.N. Pugin (1812-1852). Pugin zou op creatief vlak zijn ware gids worden, een onovertroffen model dat hij zijn hele leven koesterde en dat hij door hard te werken trachtte te evenaren. Hij werd een vriend van Pugins medewerkers (ill. 2), en diende op zijn beurt als gids voor Pugins zonen na diens vroegtijdige dood. Deze vriendschappelijke en creatieve relatie vormde de artistieke persoonlijkheid van Bethune, die hij aanvankelijk ten dienste stelde van religieuze gemeenschappen op het continent.

Het was in België, in Brugge en vervolgens in Kortrijk, waar het familiebezit nog steeds is gevestigd, dat Bethune zich aan glas-in-lood en vervolgens aan architectuur waagde, geheel als autodidact, maar met medewerkers die even ijverig waren als hij. Het was inderdaad door de kracht van het familienetwerk dat Bethune zich een plaats zou veroveren – de bisschop van Brugge was bijvoorbeeld zijn oom – maar ook dankzij het geloof dat hem bezielde en dat hem verplichtte gratis te werken voor alles wat met religieuze creaties te maken had… Dit was een van de bijzonderheden van Bethunes carrière: nooit weigerde hij een kerk- of kloosterproject, zelfs maar een eenvoudig vroom beeld. Dankzij het familiefortuin kon hij zijn ontwerpen gratis wegschenken. Hij had geen extra inkomen nodig. Deze vrijgevigheid, ingegeven door het geloof, maakte van hem een schepper die steeds meer gevraagd werd. In navolging van de grootste religieuze figuren van zijn tijd, maar ook van de grootste architecten, zoals Viollet-le-Duc, de Nederlander Pierre Cuypers of de Duitser August Reichensperger, groeide Bethune in België al snel uit tot de verdediger van het christendom, maar dan wel door middel van een artistieke creatie die strikt op dit doel was gericht. Op het hoogtepunt van zijn carrière was baron Bethune bekend over de hele wereld, van Engeland tot China, van het Vaticaan tot Brazilië…

Bethune, een grensoverschrijdende ontwerper

Bethune vestigde zich in Kortrijk en begon zijn praktijk in de jaren 1850, aanvankelijk met de architectuur van enkele kapellen en privéwoningen van de ultramontane katholieke adel, de voornaamste opdrachtgevers van zijn werk. Al snel integreerde hij, naar Engels model, de uitvloeisels van de sierkunst: muurschilderingen, vervolgens meubels en accessoires. Het was de ontmoeting met de zeer invloedrijke familie Desclée die de artistieke carrière van de baron een definitieve impuls gaf en zijn belangstelling voor Frankrijk deed toenemen.

In Roubaix, een stad die toen nog per trein bereikbaar was, liet Bethune in totaal vier gebouwen optrekken, waarvan alleen het klooster van de Clarissen (1873-76) en de kerk Saint-Joseph bewaard zijn gebleven. De eerste werd rechtstreeks besteld door de broers Jules en Henri Desclée, om een gelofte van hun vader in te lossen. Van buiten stralen het klooster en de kerk met hun hun gewone bakstenen omhulsel, soberheid uit, maar hun interieur contrasteert sterk. Dat is perfect aangepast aan zijn functies. De soberheid die van de nonnen wordt geëist, wordt geëvenaard door de overdadige versiering van de kerk, die de arbeidersbevolking fascineert en imponeert.

In de jaren 1870 raakte de baron op verschillende creatieve fronten betrokken en verveelvoudigde hij de mogelijkheden om in Frankrijk te bouwen. Bethune besloot in 1875 deel te nemen aan de grote prijsvraag voor de bouw van de Sacré-Cœur in Parijs, waarvoor hij een project voorstelde dat duidelijk gotisch was, maar veel te sober voor de Franse smaak. Omwille van zijn reputatie werd hij in 1876 gevraagd voor de bouw van de kathedraal Notre-Dame de la Treille in Rijsel, een groot project voor een gotische kathedraal die nooit haar definitieve vorm heeft gekregen. Hij bleef gedurende zes jaar adviseur, terwijl hij ook belangstelling toonde voor andere plaatselijke projecten. Het jaar daarop richtten de eerste verantwoordelijken van de toekomstige nieuwe katholieke faculteit van Rijsel zich tot hem, en hij stelde verschillende varianten voor. Geen van deze ontwerpen vielen bij het bestuur in goede aarde. Zij konden de baron niet overtuigen om wat inschikkelijker te zijn in verband met de realisatie van de plannen.

Naast de gedeeltelijke aanleg van het kasteel van Villers-Châtel bij Atrecht (Arras), omvatte Bethunes Franse oeuvre ook een belangrijke en zeer symbolische Parijse verwezenlijking: het werk van de Vlamingen, rue de Charonne. Dit complex, dat nu is vernietigd, was een uiting van een bekeringsgezind christelijk denken in het hart van de Franse hoofdstad. Dit denken wilde zich evenzeer op moreel en religieus niveau opdringen als door zijn homogene esthetiek, waarvan Bethune de lijnen had uitgezet. De sobere buitenkant, gebouwd met goedkope materialen, stond in contrast met de prachtige, verrassende interieurs, met overdadig geschilderde versieringen en glinsterend onder het felle licht van de gasverlichting. De eenheid kwam voort uit de verhoudingen, die altijd de kern van het ontwerp vormden, naar het voorbeeld van de bouwers uit de Middeleeuwen, en uit de harmonie van de vormen die aan de decoratieve kunsten werd opgelegd door de absolute trouw aan de stijl van de 13e eeuw. Het Vlaamse ultramontane christelijke ideaal trachtte zo zijn invloed in Frankrijk uit te breiden.

Bovendien werd de sterke aanwezigheid van de Belgische architect in de Rijselse regio, die een grensoverschrijdende metropool aan het worden was, ondersteund door een pedagogische activiteit waarvan het belang niet mag worden geminimaliseerd. Al in 1863 was Bethune een van de medeoprichters van de Sint-Lucasgilde in Gent, die uitgroeide tot het belangrijkste particuliere opleidingscentrum voor architectuur en toegepaste kunsten in België, met uitstraling over het hele land en daarbuiten. In 1877 werd er ook een filiaal opgericht in Rijsel, tijdens de meest intense periode van Bethune’s aanwezigheid in het Franse architecturale landschap. Het doel was jonge leerlingen zowel een christelijk kader als een kwaliteitsopleiding te bieden, waarbij de gotische stijl het parool was en de enige mogelijke creatieve lijn. Ondanks deze beperking leidde het instituut van Rijsel de studenten op in een soort multidisciplinaire aanpak, waarbij zij zich bezighielden met architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, boekverluchting, typografie en grafische vormgeving. In een tijd waarin het beroep van ontwerper werd uitgevonden, zette Bethune een onderwijssysteem op dat geïnspireerd door de verbeeldingskracht van de middeleeuwse kunstenaars, waardoor een esthetische opleving mogelijk werd.

Een christelijk ontwerp voor iedereen

In Roubaix runde de familie Desclée een gasfabriek voor de levering van openbare verlichting, maar deze functie werd al snel uitgebreid met een kunstsmederij, de koperwerkplaats Saint-Eloi, bestemd voor de verkoop van allerlei verlichtingsapparatuur. Bethune werd vanaf 1880 benoemd tot artistiek directeur en zette deze activiteit voort tot aan zijn dood. Voor deze nieuwe onderneming ontwierp Bethune tientallen modellen van kandelaars, wandlampen, fakkels, kroonluchters, enz., die door middel van verwisselbare elementen met elkaar konden worden gecombineerd. Al snel breidde het assortiment voorwerpen in koper of brons zich uit tot alles wat met het religieuze leven te maken had: lessenaars, wierookkistjes, heiligdommen, cibories, lijsten, enz. Onvermijdelijk trachtte het bedrijf zijn markt uit te breiden door een breder publiek te bereiken, en diversifieerde het zijn aanbod met huishoudelijke producten, altijd gekenmerkt door de neogotische stijl. De koperfabriek Saint-Eloi had een winkel in het centrum van de stad, gunstig gelegen tegenover het portaal van de kerk Saint-Martin, maar ze verkocht per catalogus over de hele wereld en aanvaardde specifieke, soms monumentale bestellingen, zoals standbeelden of uitzonderlijke reliekhouders. Bethune hield toezicht op de productie en creatie van alle objecten, waarbij hij een deel van de assemblages delegeerde maar de meeste modellen persoonlijk keurde. Voorwerpen ontworpen door Bethune zijn vandaag nog verspreid over de hele wereld te vinden, meegenomen naar de missies van de vele Belgische en Franse koloniën van die tijd.

Deze handel alleen al was een symbool van de overtuigingskracht van de Belgische katholieken, die door middel van gotische esthetiek een Franstalige christelijke bevolking, die steeds meer in de verleiding kwam van het secularisme, wilden terugwinnen en overtuigen. Dit is een van de belangrijke invloeden, zij het diffuus, van Bethune’s werk. De koperfabriek van Saint-Eloi was echter slechts een van de takken van zijn bekeringsdrang, want de baron was nog op andere terreinen actief…

Al in 1872 waren de gebroeders Desclée in Doornik een drukkerij en vervolgens een uitgeverij begonnen. Door hun gezamenlijk huwelijk met de zusters De Brouwer werd het bedrijf omgevormd tot een uitgeverij met een grote toekomst: de uitgeverij Desclée-De Brouwer, die vanaf 1876 bijna een eeuw lang de Franstalige religieuze boekenmarkt beheerste. Deze laatste was ook gevestigd in Rijsel, het Franse bruggenhoofd voor de verspreiding van de beginselen die door sommige Belgische katholieken werden verdedigd. Voor de Société Saint-Augustin, die de uitgaven Desclée-De Brouwer en andere producten op het gebied van grafische vormgeving en drukwerk distribueerde, was Bethune ook de vaste ontwerper. Onvermoeibaar ontwierp hij vrome afbeeldingen, lijsten of legde hij opmaakprincipes vast die nog lang in de 20e eeuw werden gebruikt. De zo ontstane esthetiek werd een echt handelsmerk van een bepaald katholicisme. Door deze goedkope en wijd verspreide beelden was Bethune misschien wel meer aanwezig in Frankrijk, en in de wereld, dan de meeste meer specifieke ontwerpers van zijn tijd.

De combinatie van echt veelzijdige creatieve vaardigheden en een vurige bekeringsdrang maakte Bethune tot een unieke persoonlijkheid in de 19e eeuw, zowel in de wereld van de architectuur en de toegepaste kunsten als in de meest vurige katholieke kringen dicht bij het Vaticaan. De ontmoeting met de familie Desclée heeft de expressieve mogelijkheden van Jean-Baptiste Bethune vertienvoudigd en hem in staat gesteld zich krachtige productiemiddelen aan te schaffen, gekoppeld aan een zeer modern en internationaal distributienetwerk van producten. Er had zich rond de figuur van Bethune dus een volledige keten van christelijke neogotische esthetiek gevormd en hoewel zijn reputatie als architect nooit die van zijn beroemde tijdgenoten bereikte, zorgde de omvang van zijn creaties ervoor dat hij op discrete wijze miljoenen volgelingen bereikte in België, Frankrijk en de rest van de wereld.

Meer info
www.stichtingdebethune.be
Gilles Maury (dir.), Le baron Bethune à Roubaix, Inleiding door Roland Recht, uitg. Invenit, 2014.
Jules Helbig, Le baron Bethune, fondateur des Ecoles de Saint-Luc, étude biographique, Rijsel/Brugge, Société Saint-Augustin / Desclée de Brouwer et Cie, 1906.
Veronique VAN CALOEN, Jean F. VAN CLEVEN & Johan BRAET (dir), Het kasteel van Loppem, Stichting Kunstboek, Oostkamp, 2001.
Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen
Gilles Maury

Gilles Maury

architect en docent aan l'École Nationale Supérieure d'Architecture et de Paysage en het LACTH van Rijsel

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Lees ook

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [00000000000029230000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)